Het einde van de goede huisvader en het begin van het tijdperk van de speculant?
- Aeacus Lawyers
- 24 apr
- 3 minuten om te lezen
Bijgewerkt op: 3 jul
Tot op vandaag geldt in het Belgische fiscaal recht het basisprincipe dat wie zijn vermogen beheert als een "goede huisvader", geen belasting betaalt op gerealiseerde meerwaarden op bijvoorbeeld aandelen, crypto-activa of valuta. Enkel speculatieve meerwaarden, voortkomend uit verrichtingen buiten het normaal beheer van het privévermogen, zijn belastbaar aan 33% als diverse inkomsten.
Aanvankelijk leek de regering van plan om vanaf 1 januari 2026 dit onderscheid te schrappen en alle meerwaarden onder één uniforme heffing van 10% te brengen, ongeacht het speculatief karakter. Dit voorstel werd in het zicht van de eindmeet alsnog afgevoerd onder politieke druk, vooral vanuit Vooruit.
Volgens het finaal akkoord blijft het onderscheid tussen normaal en abnormaal beheer dus behouden. Speculatieve crypto-inkomsten blijven onderworpen aan 33%, terwijl niet-speculatieve meerwaarden voortaan onder de nieuwe heffing van 10% vallen.
Hieronder geven we kort een overzicht van wat initieel werd voorgesteld en wat uiteindelijk weerhouden werd in het definitieve akkoord.

Het begrip goede huisvader
De kwalificatie als "goede huisvader" houdt in dat de belegger handelt op een voorzichtige, redelijke manier, zonder buitensporige risico's te nemen of professionele technieken in te zetten. Het vermogen moet strikt privé blijven en losstaan van elke beroepsactiviteit. Wie bijvoorbeeld zijn crypto-activa aankoopt met eigen middelen, voor de lange termijn, en zich beperkte tot een beperkt percentage van het totale vermogen, kon tot op heden in principe genieten van dit regime (zoals bevestigd door de Dienst Voorafgaande Beslissingen).
Speculatie daarentegen, dat doorgaans wordt afgeleid uit korte aanhoudingsperiodes, hogere handelsfrequentie, hefboomwerking of andere agressieve strategieën, wordt op heden fiscaal rechtelijk behandeld als diverse inkomsten, belastbaar aan het tarief van 33%.
Het oorspronkelijk wetsontwerp van Jambon
In de oorspronkelijke ontwerpteksten over de meerwaardebelasting was een opvallende wending terug te vinden. Het ontwerp van memorie van toelichting bevestigde expliciet dat de nieuwe regeling vanaf 1 januari 2026 geldt als een lex specialis: een bijzondere regeling die voorrang heeft op het bestaande regime inzake speculatieve inkomsten. Meer nog, één van de kernbepalingen stelt dat alle meerwaarden op financiële activa die binnen het toepassingsgebied vallen, onder het nieuwe regime van 10% belasting zullen vallen, óók wanneer ze voortkomen uit speculatieve verrichtingen.
"De meerwaarden op financiële activa die binnen het toepassingsgebied van het nieuwe regime vallen en vanaf 1 januari 2026 gerealiseerd worden, zullen dan ook enkel binnen dit regime vallen en dit ongeacht of zij voortkomen uit verrichtingen die binnen of buiten het normale beheer van het privévermogen vallen, met uitzondering van de situatie waarin meerwaarden gerealiseerd worden binnen een beroepsmatig kader."
Het was de belegger echter niet gegund. De eenvoudige harmonisatie van de meerwaardebelasting, met een uniform tarief van 10% voor zowel speculatieve als niet-speculatieve meerwaarden, heeft het niet gehaald in de finale onderhandelingen. In het zicht van de eindmeet, en onder zware druk van Vooruit, werd alsnog beslist om de bestaande belasting op speculatieve meerwaarden van 33% te behouden voor transacties die buiten het normaal beheer van het privévermogen vallen.
Finale akkoord
In het finale akkoord staat dat de huidige belastingregeling van 33% op speculatieve meerwaarden, waaronder ook deze op cryptomunten, behouden blijft. Er wordt bovendien expliciet aangekondigd dat er verduidelijkingen zouden komen over hoe het speculatief karakter van cryptoactiva fiscaal zal worden beoordeeld. Ondertussen zijn zowel de wettekst als de memorie van toelichting gelekt, waaruit blijkt dat de beloofde duidelijkheid eerder beperkt blijft.
De memorie van toelichting preciseert weliswaar dat, bij de beoordeling van het abnormale karakter van verrichtingen met cryptoactiva, onder meer rekening kan worden gehouden met het percentage van het roerend vermogen dat de belastingplichtige in crypto investeert, met het gebruik van externe financiering, met de inzet van geautomatiseerde software en met het aantal uitgevoerde transacties. Ook wordt expliciet vermeld dat bij elke gerealiseerde meerwaarde moet worden beoordeeld of deze binnen het normaal beheer van het privévermogen kadert, dan wel een speculatief karakter vertoont.
Voor de meer ervaren investeerder zijn deze criteria allesbehalve nieuw. Ze vormen in essentie een herneming van de parameters die reeds langer worden gehanteerd door de Dienst Voorafgaande Beslissingen, zij het opnieuw zonder bijkomende verduidelijking of concrete richtlijnen. Van echte rechtszekerheid is dan ook geen sprake. De status quo blijft behouden en de onzekerheid voor belastingplichtigen blijft bestaan.
Conclusie
Wat door veel cryptobeleggers werd gehoopt, blijkt opnieuw te mooi om waar te zijn. Een eenvoudige, uniforme regeling met rechtszekerheid blijft helaas uit. Ondanks eerdere signalen dat men naar meer duidelijkheid en eenvoud zou streven, blijft de fiscale behandeling van crypto-activa ook onder het finale akkoord gekenmerkt door uitzonderingen, onduidelijkheden en verschillende regimes. Rechtszekerheid voor cryptobeleggers blijft daarmee jammer genoeg opnieuw uit.
Christophe Romero Senne Verholle